Boven: Nuni Wiebel en Nuttert Oosting worden gehuldigd
en stalknecht Frans Lageweg houdt de merrie vast.
In het boek "HOOP EN GLORIE IN DE DRAFSPORT" van schrijver Wim Hornmann (uitgegeven in 1980) staan allemaal interviews met interessante mensen uit de drafsport. Enkele van deze verhalen hebben we gepubliceerd op deze website, zoals deze.
Titel "Baas en knecht zijn vrienden: Nuttert Oosting
en Frans Lageweg"
"lk beschouw mezelf als de clown van het circus", zegt Frans Lageweg,
die op 20 januari 1978 dertig jaar in dienst was van Nuttert Oosting in
Wolvega, een uniek jubileum dat alleen maar verklaarbaar is door het
feit dat hij en zijn baas door de loop der jaren zo aan elkaar gehecht
raakten, dat men niet meer kon spreken van een baas-knecht
verhouding, maar van twee vrienden, die elkaar eigenlijk niet missen
konden en kunnen, ofschoon ze elkaar wel af en toe stevig de waarheid
vertelden en vertellen. Nuttert is nu 74 en Frans 45. Overdag werken ze
in de stallen en op de baan, maar 's avonds kun je ze steevast voor de
televisie zien zitten of praten over een onderwerp dat hen nooit loslaat:
paarden.
Als, tijdens ons gesprek met Nuttert en Frans, de
laatste wegloopt om de paarden te gaan verzorgen,
zegt de baas tegen ons: "U weet er niets van. Als Frans
er niet was dan kon ik niks. Een tweede als Frans is er
gewoon niet. In alle dertig jaar dat hij hier werkt, heeft
hij nog nooit een dag vakantie genomen en is hij nog
nooit ziek geweest. Nadat mijn vrouw gestorven is,
blijft hij ook 's avonds komen en eens in de week gaan
we met z'n tweeën naar Mientje, mijn dochter, om er een
neutje te drinken. Frans is mijn rechterhand. Zelfs al
loopt hij krom van de pijn in zijn maag, hij is er en
werkt gewoon door alsof er niets aan de hand is. Een
keer kreeg hij in Alkmaar een trap van een paard, maar
wie stapt daar de volgende ochtend weer de stal
binnen: Frans, al kon hij bijna niet meer lopen. Neen,
zo'n jongen vind je nergens. Ik zou echt niet weten wat
ik zonder hem beginnen moet."
Die bekentenis doet ons denken aan beroemde oorlogsromans, waar mannen ook zo aan elkaar verknocht
konden raken, omdat ze samen gevaar deelden, omdat
ze samen in de loopgraven zaten, omdat ze samen
vochten tegen een gemeenschappelijke vijand. Nuttert
en Frans vochten samen voor hun paarden, beleerden
jonge paarden, maakten de ups en downs in de
drafsport mee, zagen hun paarden winnen en sterven,
konden zich samen kwaad maken als anderen hun
paarden een pak slaag verkochten en voelen zich thuis
in de toch niet moderne stallen, die een stukje nostalgie
oproepen, ja, waar de tijd eigenlijk zo'n beetje is blijven
stilstaan, zodat herinneringen min of meer
plaatsbepalend kunnen zijn voor hun doen en laten.
Ondanks het feit dat dit artikel bedoeld is als een
huldebetoon aan Frans Lageweg, die zichzelf met enige
emotionaliteit 'een man van de derde rang' noemt en
dat meent bevestigd te zien, omdat hij op zijn
jubileumdag van geen van de officiele instanties van de
drafsport een felicitatie kreeg, is hij het niet die ons van
vroeger vertelt en dat kan ook niet, want dat is het
terrein van zijn 'baas-vriend' Nuttert Oosting, want die
kan maar even teruggaan tot 1925. In de keuken waar
we ontvangen worden keert de tijd terug.
"Toen had je al Duindigt, Alkmaar, Heemstede,
Groningen, Leeuwarden, maar ook Wolvega - eens per
jaar - Veendam, Sappemeer, De Leek, Scheemda, om
er maar een paar te noemen."
De man die eerst overkomt als een brok ingehouden
kracht, wat op een afstand, het terrein van onze
interesse afbakenend, laat zich langzaam maar zeker
gaan, want er gebeurde heel wat voordat Frans met de
lading suikerbieten bij hem kwam en hij een zin zei
waarvan hij later geen minuut spijt heeft gehad.
"Waarom blijf je niet hier". Toen Frans daarop inging
volgde het tweede tijdperk Nuttert Oosting, dat van de
baas en de stalknecht die vrienden werden. Rustig in
zijn stoel gezeten laat Nuttert Oosting het verleden voor
ons herleven. Hij weet het misschien zelf niet, maar hij
is een geboren verteller al begint hij dan met een
ironische opmerking als hij het heeft over het kopen van
dat beroemde paard Kaper B, waarmee hij eigenlijk
begonnen is. "Ik was toen 19 jaar, eigenlijk een broekie toch. Ze
vroegen f 1.000,- en ik gaf er f 400,- voor en kreeg
hem."
Boven: Kaper B wint met Nuttert Oosting.
"Ik had een enorm respect voor mijn moeder en
voor Van der Veen waar ik leerling-pikeur was. Dat had
je toen nog. Tegenwoordig zijn ze op hun negende al
volwassen en op hun vijfde noemen ze hun vader al de
oude baas. Dat zou ik niet in mijn hersens gehaald
hebben. Maar ja, die mannen wisten ook alles en het
leven was wel eenvoudiger, maar van de andere kant
toch ook veel ingewikkelder. Neem nou eens een
voorbeeld. Als we met Kaper B naar de koers wilden in
Heemstede, dan gingen we met de trein naar Haarlem
en vervolgens met de sulky over de weg naar
Heemstede. Die Kaper B was me er een. Hij won zes
keer achter elkaar en weer eens een keer of zes keer
achter elkaar. Toen kwam Koningin Draisine erbij en
later Judge Scott.
Boven: Judge's Dochter rec. 1.33,3 (3 jr.)
vosm. v. Judge Scott u. Reni 1.28,4 (D.Dr).
Judge's Dochter won de Derby in 1945, net als haar
twee jaar eerder haar volle zuster Hollyrood Nimble.
Ze werden gereden door A.T. van der Veen en waren
in eigendom van de Wed. J. Oosting, de moeder van Nuttert.
Boven: New Spencer wint hier met Nuttert Oosting op de sulky
een koers te Mereveld op 10-2-1952. Lex V wordt tweede.
De bookies waren verboden, maar werden oogluikend
toegestaan. Op Duindigt bijvoorbeeld betaalden ze voor
elke koers f 25,- aan de directie en dan legde niemand
hen meer een strobreed in de weg. Zo ging dat in die
tijd. Ikzelf ben in de drafsport terecht gekomen door als
jongen heel veel erover te lezen. Toen stonden er nog
hele grote stukken in de krant, ook over Amerika en
Frankrijk. Ik mocht me van mijn moeder abonneren op
de N.R.C. die in januari, februari en maart prachtige
verhalen bracht over de drafsport en dan droomde ik
ervan om ook eens naar Amerika te gaan. Maar het zou
anders lopen. Want toen onze paarden successen
begonnen te halen en ik dus ook, pakte me de
drafsport hoe langer hoe meer. Maar je moest er wel
iets voor over hebben.
Als je op Duindigt ging koersen, dan ging je zaterdag al
weg en je bleef daar logeren. Zondagmorgen kwamen
we dan bij elkaar in wat toen Het Droomhuis heette,
dat nu Chateau Bleu genoemd werd. Daar kwamen alle
pikeurs, veel bezoekers en de bookmakers en werd er
afgerekend met de bookies van de vorige keer en
nieuwe weddenschappen afgesloten. Een half uur voor
de koers ging je dan met de kar of met de auto naar de
baan en kon het spul beginnen. In Rotterdam was het
net zo op Woudenstein en in Groningen had je de Unie,
die er nu ook niet meer is. In Alkmaar kwam je al vroeg
in Het Gulden Vlies binnenvallen, want behalve het
afrekenen met de bookies kon je daar ook deelnemerskaarten krijgen, het was me daar een drukte van
belang. We hebben in al die verschillende cafe's wat
gezellige uurtjes doorgebracht al moet ik toegeven dat
ik voor mijn vijftigste nooit een neutje heb gedronken.
Maar er werd wat afgepraat. Je kende elkaar. Je
noemde elkaar bij de voornaam en als jong broekie hing
je natuurlijk aan de lippen van de grote, gevestigde
pikeurs die het allemaal al hadden gemaakt.
Dat was toch veel gezelliger dan tegenwoordig. Nu zie
je elkaar voor de koers amper en als de koers is
afgelopen zijn ze allemaal ineens weg. Je had toen ook
onderling niet die felheid die je tegenwoordig op de
banen ziet, omdat eigenlijk de sport voorop stond en
pas op de tweede plaats het geld kwam. Het
eigenarenbestand was toen ook anders. Dat waren een
stel hele rijke jongens, die hun paarden meer hielden
voor het sportieve genoegen dan om er veel geld mee
te verdienen. Dat was ook niet nodig, want ze hadden
genoeg. Je had ook de grote boeren van de klei die er
gewoon lol in hadden om hun paarden te zien draven.
Ze konden ook goede paarden kopen omdat ze op een
paar centen niet hoefden te kijken. Daardoor was de
sport eigenlijk ook veel rustiger. Nu heb je eigenaren die
het amper kunnen doen, maar er toch zo graag paarden
op na willen houden, die ze dan neerzetten bij een
trainer. Als die man het niet goed doet, dan worden de
paarden zomaar bij hem weggehaald, omdat ze de
centen zo hard nodig heben. Daardoor krijg je natuurlijk
ook veel meer nijd en jaloezie. Ikzelf heb het altijd als
een soort sport gezien, nu is het keiharde business
geworden, hetgeen ik erg jammer vind.
Het gaat ook allemaal veel harder als toen. Ik kan me
de tijd nog levendig herinneren, dat zal in 1925 zijn
geweest, toen er een grote geldprijs op Duindigt werd
uitgeloofd voor het paard dat een snelheid haalde van
onder de 1.30. Kerrigan won toen en dat was een
sensatie. Maar de sensatie werd nog groter toen hij in
Berlijn 1.25 liep. ledereen praatte erover. Maar ja, toen
draafden we nog op een baan die pas gemaaid was of
waar de koeien op gelopen hadden of waar het gras er
nog helemaal op stond. Sintelbanen kende men toen
nog niet. Maar verschillen zullen er altijd blijven. De
baan op het huidige Duindigt is toch ook veel sneller
dan die in Hilversum. Daar komt nog bij dat er vaak
met chronometers gestart wordt. Neem van mij aan dat
zolang er niet elektrisch gestart wordt, de tijd me niets
doet. Ze zeggen ook dat er in die voorbije dertiger jaren
minder publiek was dan tegenwoordig. Nou, dan
vergissen ze zich toch schromelijk. We hadden toen
eens een koers in Drachten en toen waren er maar liefst
6.000 mensen en ik heb eens een koers op Groningen
meegemaakt waar er maar eventjes 20.000
toeschouwers waren. En die reisden helemaal niet zo
comfortabel als tegenwoordig. Je had toen nog geen
auto's, dus kwamen ze met de trein en de tram en een
flink deel van de bezoekers kwam uit het westen van
het land, dus die hadden er heel wat voor over.
Maar ook voor ons, pikeurs, was het niet gemakkelijk.
Een reis naar Duindigt bijvoorbeeld was bepaald geen
pretje. We moesten door alle steden heen, eerst door
Steenwijk, Meppel, Staphorst, dan door Zwolle,
vervolgens door allerlei kleine dorpen op de Veluwe.
Tenslotte kwamen we bij Amersfoort en daar moesten
we ook helemaal door de stad, evenals in Utrecht, waar
de weg liep langs de oude grachten, dan langs de Oude
Rijn en tenslotte kwamen we dan in Den Haag.
Als je naar Groningen moest dan gingen we eerst
lopend naar de Knijpe dichtbij Heerenveen, dan met de
trein naar Groningen en 's avonds weer naar de Knijpe
en met je sulky over de weg terug naar Wolvega. Kijkt
u maar eens wat de paarden en de mensen toen
moesten doen. Naar je stal ging de stalknecht te voet
en later met de fiets. Tegenwoordig zie je overal
autootjes staan, want en fiets is ze te min en ze vinden
de afstanden te groot. Wie in mijn tijd is opgevoed,
weet wat er van een pikeur en een stalknecht werd
gevraagd, maar desondanks was alles veel gezelliger en
hadden we een enorm plezier in ons werk."
Frans Lageweg zit er heel rustig bij. Hij heeft zijn hoed
niet afgezet, dat doet hij waarschijnlijk alleen 'savonds.
Maar hij luistert geinteresseerd alsof hij de verhalen
voor de eerste keer hoort, alsof het allemaal nieuw voor
hem is en Kaper B, Koningin Draisine, Judge Scott en
later New Spencer, Orsi Germano, Djenghis Khan,
Tilda O en de hengsten Germano en Sceptre nog niet in
zijn woordenboek voorkomen. Maar ja, Frans is dan
ook meer een luisteraar dan een prater en daar zal o.a.
wel die vriendschap tussen baas en knecht mede uit
geboren zijn. Want ze kennen elkaar van haver tot gort.
Frans, die de paarden van Nuttert trainde, kwam daar in
januari 1949, maar pikeur is hij nooit geworden. Zelf
zegt hij daarvan: "Toen ik er kwam wilde ik niet en toen
ik het wilde was ik al te oud". Dus bleef hij 'de pikeur
van de oefenbaan', de man die met eindeloos geduld
moeilijke paarden trainde, van rust hield en houdt in de
stal, niet zo erg tegen een radio is bij de paarden,
ofschoon zijn baas-vriend zo'n ding wel eens grondig in
elkaar geslagen heeft, omdat die stapelgek werd van die
moderne muziek.
"Ze kunnen ook goed met elkaar vechten", zegt Mientje
weer eens, na het derde kopje thee onmiddellijk
gevolgd door een borrel. Maar als Nuttert zijn historisch
verhaal heeft verteld, wil Frans wel eens iets kwijt over
de stok.
"Die gebruik ik alleen bij jonge paarden, dat is soms wel
eens nodig. Een tikje. Meer is niet nodig, als zo'n jong
dier eens uitbreken wil. Wat heb je aan een stok op de
baan. Nuttert doet het met zijn stem en dan kan-ie wel
eens gillen. Maar dat geeft niks, dat voelen ze niet,
maar ze horen het wel. Ze willen ook voor hem lopen
zonder stok. Ik wil geen namen noemen, maar er zijn
mensen die die stok veel te veel gebruiken en veel te
hard. En als ze dat doen na de koers dan vind ik dat
nog erger. Ik bemoei me er niet mee, want je kunt nog
een grote bek toekrijgen ook. Nuttert doet dat soms
wel."
Nuttert gaat rechtop in zijn stoel zitten. Het woord
'stok' heeft hem klaar wakker gemaakt.
"Praat me niet van de stok. Dat is gewoon onkunde. Ik
noem nooit namen. Maar ik heb in Hilversum gezien
hoe een pikeur z'n paard dat gesprongen had op zijn
sodemieter gaf. Verschrikkelijk. Ik sprong ertussen en
hij zei: "Waarom springt ie dan ook altijd." Ik
antwoordde: "Jongen als je dit blijft doen, dan blijft hij
springen." Een week later in Aduard gebeurde precies
hetzelfde. Toen heb ik hem bij zijn lurven gepakt en
gezegd: "Dat moesten ze jou doen, want het is jouw
schuld dat dat dier springt. Het is doodsbang voor je."
Ik zou nog niet voor niets zulke paarden bij zo'n trainer
willen hebben. Maar daar kan natuurlijk het draverij-comite wel degelijk iets aan doen. Er moet strenge
controle bij het stalterrein komen en als ze iemand zijn
paard zien slaan, dan moet zo iemand dat onmiddellijk
rapporteren. En zoals ik al zei, dan moeten ze die pikeur
zijn rijvergunning afnemen. Je moet ook af van het feit
dat iemand de fouten van een ander moet komen
rapporteren. Dan krijg je telkens weer moeilijkheden
tussen de pikeurs onderling en zeker tussen de leerling-
pikeurs. Een jury moet niet te gemakkelijk zijn. Moet
ook letten op het gebruik van de stok. Moet niet
wachten op klachten, maar moet dat allemaal zelf al
gezien hebben en onmiddellijk straffen, dat lijkt me veel
beter."
Frans knikte. Hij kan het weten want hij is de eeuwige
toeschouwer en hij helpt Nuttert, of beter hij hielp
Nuttert, altijd bij het starten. En de eeuwige
toeschouwer leert scherp te kijken, meer te zien dan de
man op de tribune, omdat hij de paarden en de rijders
kent. Nu heeft hij hulp in de stal van Chrisje, die
leerling-pikeur is. Hij rijdt nu de jonge paarden af en
Chrisje de andere. Ze hebben het samen druk genoeg,
niet alleen met de dravers, maar ook met het
begeleiden van de merries als ze gedekt moeten worden
door Germano of Sceptre. En er kan van alles gebeuren
op een stal.
Daar weet Frans ook genoeg van. Hij is geen verteller.
Maar juist door die paar woorden, die paar zinnen,
krijgt zijn verhaal over Djenghis Khan, de beste
tweejarige die er was, een extra dimensie, een eigen
dramatische kracht. Als hij het af en toe niet weet, dan
springt zijn baas-vriend bij, want Nuttert Oosting op zijn
beurt volgt elk woord dat er gesproken wordt. Hij is een
even goede luisteraar als verteller en die combinatie
vindt men nu ook niet overal.
"Djenghis Khan was de beste tweejarige die er was.
Maar het was een vreselijk nerveus paardje waar je
ontzettend veel geduld mee moest hebben. Dat hadden
we. Keer op keer kwam hij in een koers uit, maar
telkens sprong hij. Leuk was dat niet. De mensen
zeiden dat ze er niets van begrepen dat we die knol
hielden. Maar we gingen gewoon door. We trokken ons
er niets van aan. We bleven hier thuis maar oefenen en
oefenen. Maar toen won hij ineens de Jonker-prijs en
de Produktendraverij. Dat was me wat. Geduld, he. We
waren zo trots als een aap. Maar als driejarige werd hij
blind en stierf. We begrepen er niets van."
Meer dan iets anders spreekt dat woordje 'we'
boekdelen. Uit dat 'we' blijkt dat ze alles samen doen,
zelfs hun herinneringen opbouwen. Dat ze samen de
paarden trainden, dat ze samen de stallen uitmestten.
Dat ze samen hun zorgen hadden en samen hun
problemen, want behalve dat Nuttert aan dravers deed,
had hij ook nog een boerenbedrijf. Dat 'we' gaat in de
kamer hangen als een aureool boven twee mannen, die
niets hoeven te zeggen om elkaar toch te begrijpen.
En daarom is het helemaal niet vreemd als we ineens de
stem van Nuttert het verhaal horen vervolgen.
"Ja, hij werd blind. Soms was het net of hij dronken
was. We hebben alles afgezocht, Utrecht geraadplegd
en die hadden vanuit Meppel ook twee paarden gehad
waarmee hetzelfde was gebeurd. Om een lang verhaal
kort te maken, het bleek dat Jacobs Kruiskruid de
oorzaak van de vergiftiging was. Dat werkte
verlammend. Het zat tussen het hooi. In een boek
stond dat vlinders er eitjes op legden, daar kwamen dan
weer gespikkelde rupsen uit en dan pikten vogeltjes die
op, maar lieten ze weer vallen. Jacobs Kruiskruid is een
hoog gewas met gele bloempjes en die groeien op wilde
grond, op bermen hoofdzakelijk. Enfin, we zijn erachter
gekomen en toen hadden we nooit meer zoiets op stal."
Als de borrel wordt ingeschonken, is er stilte. Maar de
sfeer wordt warmer, gezelliger. Er komt iemand
binnengelopen en hij blijft zitten en zo begint het een
beetje op 'de zoete inval' te lijken, wat de stal en het
huis van Nuttert Oosting en Frans Lageweg eigenlijk
later ook blijkt te zijn.
En dat is de beste basis voor weer een nieuw verhaal -
of eigenlijk een oud verhaal - over Tilda O. Dat paard
kocht Nuttert samen met zijn oom Hendrik voor
f 1.000,- en f 500,- prijzengeld. Hij spande hem in en
zijn mond ging wijd open van verbazing wat dat paard
eigenlijk allemaal niet kon. Hij werd een crack, won
koers na koers en toen hij f 10.000,- had verdiend,
was het met hem gebeurd, althans dat dacht Nuttert
Oosting en natuurlijk ook zijn vriend Frans. Maar toen
hij er weer andere ijzers onder kreeg won hij weer
achter elkaar f 10.000,-.
"Keer op keer moest hij in de dopingbox en daar
hadden ze toen nog zo'n smal deurtje", vertelt Nuttert.
"Ik weigerde. Als zo'n paard daarin loopt en hij stoot
zich dan kan hij ineens helemaal weg zijn. Ik moest
boven komen. "Goed', zei ik, "ik wil er wel in, maar als
hij de heup eruit loopt, dan zullen jullie moeten
betalen." "Dan doe je het maar buiten", zeiden ze en
een paar weken later zaten er dubbele deurtjes in, zodat
je er met sulky en al in kon.
En nou we het toch over doping hebben", gaat Nuttert
Oosting verder, "zal ik jullie eens wat zeggen. De
dopingcontrole in de paardesport is heel goed en heel streng,
maar soms wordt er met dubbele maten gemeten.
Neem Lummie Rodney, een pracht paard: Op zekere
dag moest zij in de dopingbox, want ze wilden water
van haar afnemen. Dan gaan ze tot in de blaas. Na die
dopingsproef zakte het paard wat zijn prestaties betreft
onmiddellijk. Ze had altijd last met plassen. Altijd met
een kromme rug. Toen vroeg ik aan de veearts wat zij
kon hebben. Die dacht dat het blaasontsteking was. Ik
kom weer in de dopingbox. "Wat moet er gebeuren?"
vraag ik. "Water afnemen", zeggen ze. Ik antwoord:
"Dat gaat niet. Neem maar een speekselproef of een
bloedproef." "Dan neem ik een speekselproef", zegt de
dierenarts. Tien minuten later moet ik boven komen. Ze
waren niet best over me te spreken. "U belemmert het
onderzoek." Ik zei dat ik niet wilde dat het paard ziek
werd. Ze is waarschijnlijk nog ziek van twee jaar
geleden. "Dat bestaat niet", zeiden ze. Daar hadden ze
nog nooit van gehoord. Ik kreeg later een brief van de
N.D.R. Ik liet de dokter een hele brief terugschrijven.
Dat je eerst antibioatica moet gebruiken, want dat het
paard op de wijze waarop water wordt afgenomen best
eens blaasonsteking zou kunnen krijgen. Ik kreeg een
schrijven terug, dat ik me moest onderwerpen aan de
reglementen van de N.D.R., maar later heb ik er nooit
meer iets van gehoord. Een keer vroeg ik: "Hoe doen
jullie het dan met hengsten?" "Die nemen we bloed
af", zeggen ze. Ik antwoordde dat de hengsten dan
bevoordeeld werden boven de merries en dat ik dat niet
juist vond."
Frans Lageweg staat op. Hij moet weer naar de stal. De
paarden moeten eten hebben. "Weet u, ik zeg nou
tegen mezelf met dat liedje "Hij was maar een clown",
want ik heb van niemand iets gehoord toen ik
jubileerde", zegt hij nog.
"Maar in het liedje gaat de clown dood en zover ben jij
nog lang niet", antwoordt Nuttert.
En als hij weg is, buigt Nuttert Oosting zich voorover en
met grote nadruk zegt hij: "Weet u nog wat ik in het
begin zei? Dat is een gouden jongen. Zo vind je ze niet
meer. Elke ochtend om zeven uur hier. Hele dag
werken. En er is wat te doen met meer dan vijftig
paarden. Goed dat Chrisje en hij goed met elkaar
kunnen opschieten. Maar met wie kan Frans dat
eigenlijk niet. Zo zijn er nog maar een paar. Jan Peters
uit Den Haag die elk weekend hier is. We noemen hem
Jan Snor. En dan die hele ploeg die elke zaterdag komt
helpen met mesten. Ze blijven dan hier eten en we
hebben lol voor drie. Ja, zo gaat dat hier. Het ziet er
dan misschien wel niet uit als een modern
entrainement, het is misschien wat rommelig of wat je
zou kunnen noemen van de oude stempel, maar het is
hier wel gezellig en de mensen komen hier graag. En
dat wil ook heel wat zeggen in de jachtige tijd van
tegenwoordig, waar alles volgens de eisen van bovenaf
moet geschieden. Kijk, rondom mijn stallen en
oefenbaan verrijzen nieuwe gebouwen. Hier komt ook
het nieuwe stadhuis. Maar wij blijven zoals we zijn,
want alles is zo verschrikkelijk duur tegenwoordig.
Daarom stel ik het ook op prijs dat mensen me komen
helpen. Gratis. Want betaalde krachten zijn niet meer te
doen met al die sociale lasten. En we hebben hier niet
veel paarden van eigenaren staan. Maar ja, Frans is er
nog altijd en nu is er Chrisje, van de jonge generatie,
wat wil ik nog meer als man van vier-en-zeventig jaar.
Ik vind het ook jammer dat men van bovenaf niet aan
Frans gedacht heeft. Maar ja, hij zegt hetzelf al, zo is
het leven van een clown. Dat zegt hij natuurlijk
verkeerd. Want ik vind Frans helemaal geen clown. Hij
is gewoon een goede vriend van me."
We lopen nog even met Nuttert langs de stallen. Neen,
modern zijn ze niet. Daarbij werkt het weer ook niet
mee. Het is druilerig en donker. Maar ja, toch heerst er
iets anders. Gezelligheid. Geen moderne stal, neen, dat
kan best, maar het is een bedrijf waar drie generaties
werken aan hun paarden, waar in de hoofden van die
twee mannen een bijna encyclopedische schat aan
ervaring is opgeslagen, waar sinds generaties paarden
vandaan komen, die het op koersen altijd goed hebben
gedaan, ja zelfs zeer grote cracks.
Als we eindelijk afscheid van Nuttert nemen, Frans nog
even gaan opzoeken, die van de ene stal naar de
andere loopt om de paarden te voeren, denken we alsof
we een droom hebben: hier zou ook een modern
entrainement kunnen staan. Hier zou alle kennis, alle
wetenschap, alle know-how in moderne gebouwen
verenigd kunnen zijn, hier zou iemand moeten
rondlopen die al die ervaringen te boek zou moeten
stellen, zodat die bewaard zouden blijven voor Chrisje
en die volgende generaties, zodat ze er eens in bladeren
konden. Dan zouden ze leren hoe belangrijk het is dat
een baas zijn knecht zijn vriend noemt, want dat tekent
niet alleen de knecht, maar ook de baas.
Boven: Lummie Rodney, Johan Oosting en stalknecht Dirk Lageweg
komen van het stallenterrein van Alkmaar.
|